"Herdenken heeft pas een functie als het aanzet tot denken"

Geplaatst op 23 november 2021

Onderstaande toespraak werd op 2 oktober jl. ter gelegenheid van ons 75 jubileum uitgesproken door mr. P.H. Donner, president van de Oorlogsgravenstichting.

Excellentie, waarde gasten.

Welkom; dank voor uw komst hier op een vrije zaterdagmiddag. De oorlogsgravenstichting is daarmee bijzonder vereerd. Wir sind auch sehr erfreut dass die Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge hier vertreten ist in der Person von Herr Dworak; herzlich willkommen. Die Verhandlung heute wird zwar auf Niederländisch sein, aber Sie haben ein persönliche Dolmetscher zur Verfügung in der Person von Herr Vleugels.

Vorig jaar herdacht Nederland -minder uitbundig dan gepland- het einde, 75 jaren geleden, van bezetting en oorlog. Dit jaar is het 75 jaren geleden dat wij daar voor het eerst gemeenschappelijk in het publieke leven bij stil stonden op 4 mei 1946. Herdenken deed iedereen; vanaf de eerste dag. Men werd voortdurende herinnerd aan de oorlog; door gezinsleden, familie, vrienden die waren omgekomen of omgebracht, door onzekerheid over het lot van weggevoerden, door de verwoestingen die men om zich heen zag en de ontbering en rechteloosheid van de bezetting die in het geheugen stonden gegrift.

Gemeenschappelijk in het openbare leven stilstaan bij de slachtoffers van oorlog en geweld, dat was echter nieuw. In de 17e en 18e eeuw werd 5 juni -de onthoofding van Egmond en Hoorne- soms herdacht als het begin en –later- einde van de 80 jarige oorlog. Tot 1940 werd op 18 juni de overwinning bij Waterloo, herdacht. Maar in beide gevallen ging het om het vieren van de overwinning, niet het herdenken van slachtoffers, verwoesting en ontberingen.

De oprichting van de Oorlogsgravenstichting op 13 september 1946 was onderdeel van het collectief herdenken. De stichting kreeg tot taak om oorlogsslachtoffers -voor zover mogelijk- een graf te bezorgen en dit te verzorgen; en om hun nagedachtenis in ere te houden. Dat was nieuw. Andere Europese landen kenden hadden al sinds 1919 oorlogsbegraafplaatsen en een dodenherdenking, maar vooral voor gesneuvelde militairen. Nederland had alleen in enkele overzeese gebiedsdelen militaire begraafplaatsen, zoals in Atjeh.

Sinds 1946 verzorgt de OGS ca. 50.000 oorlogsgraven op 30 erevelden op diverse plaatsen in de wereld, en onderhoudt de herinnering aan de meer dan 180.000 Nederlandse slachtoffers van bezetting en oorlog. In Nederland gaat het daarbij vooral om burgerslachtoffers, met dien verstande dat er in Nederland veel meer militaire oorlogsgraven zijn, maar die zijn van geallieerde en Duitse militairen. De zorg van de OGS beperkt zich overigens niet tot slachtoffers van de tweede wereldoorlog maar betreft ook die van oorlogen en vredesmissies nadien.

Herdenken heeft vele motieven en functies, die met de tijd kunnen veranderen. Gemeenschappelijk herdenken heeft vooral tot doel om mensen te verenigen, leed en verdriet te delen, moed en plichtsbetrachting publiek te eren en herinnering levend te houden. Het biedt steun aan overlevenden, nabestaanden en al diegenen die de sporen van oorlog en vervolging nog steeds bij zich dragen. Het kan ons allen sterken en schragen in morele moed en het besef dat waarden, menselijke waardigheid bescherming behoeven en vrede niet vanzelfsprekend is. Herdenken kan voormalige vijanden verzoenen rond gemeenschappelijke pijn en verlies.

Het karakter van ons gemeenschappelijk herdenken is veranderd. Aanvankelijk herdachten we als overlevenden en nabestaanden de pijn en het verlies van de oorlog en bezetting die nog vers in het geheugen lagen. De aandacht richtte zich op wie er niet meer waren, op wie hun leven verloren hadden als militair, opvarende of verzetsstrijder en op de donkere jaren van geweld, rechteloosheid en vernietiging. [Geleidelijk kreeg ook vreugde een plaats. Tien jaren na de bevrijding waren er overal bevrijdingsfeesten. Of het een vrije dag was weet ik niet; wij hadden geen les, maar namen in schoolverband deel aan de festiviteiten. ´s Middags was er vuurwerk vanaf een schip op de Amstel; dat ging mis toen er een vuurpijl het ruim met vuurwerk inschoot. Dat was het meest memorabele onderdeel van de dag; niet de ballonnen die we oplieten en het collectief zingen, maar die mannen die in allerijl overboord sprongen en het ongeregeld pyrotechnisch spektakel dat volgde. Of er gewonden vielen, weet ik niet. Ik kon de krant nog niet lezen -ik was pas zes.]

In de jaren van wederopbouw ontstond geleidelijk het gevoel dat we vooruit moesten kijken en niet steeds terug moesten blikken. Bij overlevenden bestond die neiging al langer –om andere redenen: de herinneringen waren vaak te pijnlijk om iedere keer weer op te halen. Ook groeide het deel van de bevolking dat geen persoonlijke herinneringen had. Dat alles leidde tot een afname van de belangstelling voor collectief herdenken.

Ook daar kwam echter weer een keer in. Geleidelijk herleefde de aandacht voor herdenken, maar was meer gericht op algemene aspecten en gebeurtenissen dan op persoonlijke herinnering. Aandacht ging uit naar de blijvende littekens van oorlog en bezetting, de industriële vernietiging van Joden en andere bevolkingsgroepen, het lot van de overlevenden en nabestaanden, de stelselmatige inbreuk op mensenrechten en menselijke waardigheid. [Die nieuwe bedding van het herdenken werd door de Koningin verwoord in haar rede ‘Herdenken na vijftig jaar’ op 5 mei 1995; verlies van onafhankelijkheid, recht en democratie; het leed, de angst en ontberingen van de oorlog, de gruwelen van volkerenmoord, eerbied voor wie nee wist te zeggen en dank aan militairen, opvarenden en verzetsstrijders die hun plicht deden. Ook werd voorzichtig gewezen op passief gedrag en actieve steun aan de bezetter die er naast moedig gedrag ook waren geweest.]

De belangstelling voor gemeenschappelijk herdenken en betrokkenheid daarbij zijn in de afgelopen jaren verder gegroeid. Het belang van en de behoefte aan gemeenschappelijk herdenken wordt onderstreept door het onderzoek dat vanmiddag wordt gepresenteerd. Het gemeenschappelijk herdenken heeft wel een aantal bijzondere kenmerken. De aandacht is steevast gericht op de tweede wereldoorlog, we herdenken als nabestaanden van slachtoffers en verzetsstrijders en het herdenken heeft een sterk nationaal karakter; bij de viering op 5 mei zijn Duitse sprekers mogelijk, maar de dodenherdenking op 4 mei is van ons (en de geallieerden). Ooit werd er geprocedeerd om een Duitse vertegenwoordiger bij een herdenking te weren.

Het is allemaal heel begrijpelijk. Herdenken behoeft een tastbaar en voorstelbaar ankerpunt, waar men emotioneel door geraakt kan worden. Het vergt mensen waar men mee kan identificeren of bij betrokken kan voelen. Nederland heeft wat dat betreft weinig alternatieven. Maar er dreigt wel dat de afstand in de tijd tussen wat wordt herdacht en de dagelijkse praktijk groter wordt en daarmee de relevantie minder wordt gevoeld, zeker voor jongeren. Een groeiend deel van de bevolking heeft wortels buiten Nederland en draagt vaak de littekens van oorlog en vervolging elders. Het gemeenschappelijk herdenken kan zo voor steeds meer mensen een ´ver van mijn bed´ show worden zonder relevantie en functie in het heden. Het wordt dan een ritueel dat door steeds minder mensen meebeleefd kan worden. Als herdenken niet meer is dan de herinnering levend houden, zal het verflauwen en geleidelijk uitdoven nadat de laatsten die zich nog kunnen of willen herinneren heen zijn gegaan. Gemeenschappelijk herdenken heeft alleen een functie als het verenigt, tot denken stemt en relevantie heeft in het heden.

Als herdenken vooral gericht is op het doen herleven van het verleden, blijven we ook vastzitten in de tegenstellingen van toen. Het overwegend nationaal karakter van het herdenken, versterkt dat. Dat verdraagt zich moeilijk met het gegeven dat we voor onze veiligheid en het bewaren van de vrede op andere landen zijn aangewezen. Het is niet onwaarschijnlijk dat militairen die hier op Loenen zullen worden begraven mede door Duitse kameraden zullen worden gedragen.

Daar komt bij dat het herdenken doorgaans geschiedt in termen van Nederlandse slachtoffers en vreemde overheersers/daders. De officiële formule is weliswaar breed -de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en van oorlogssituaties en vredesoperaties daarna- maar gevoelsmatig herdenken we vooral als nabestaanden van slachtoffers en helden. Dat is begrijpelijk; daar kan en wil men zich bij betrokken voelen. Maar de werkelijkheid van toen was niet zo eenduidig. De uitkomst van het onderzoek naar het Nederlands beleid en handelen in Indonesië in de jaren ´45 -´50, zal vermoedelijk bevestigen dat het onderscheid tussen slachtoffers en daders minder eenvoudig is. Wat tot dusver nog werd gezien als uitzondering en exces, zou wel eens beleid en normaal kunnen blijken te zijn geweest.

Is het daarmee zinloos om te herdenken. Allerminst; we moeten oppassen om iedereen gelijkelijk als slachtoffer te gaan zien, of om de onmiskenbare verschillen die er zijn te doen ondergaan in een grijze schemer waarin alles met alles wordt vergeleken en gelijk gesteld. Het herdenken zou echter aan betekenis winnen, indien daarbij duidelijker het besef bestaat dat wij nabestaanden en erfgenamen zijn van zowel moedigen en slachtoffers, alsook van meelopers en, ja ook, van daders; mensen zijn tot vele rollen in staat. Als we dat vaker beseffen, krijgt ook het herdenken van het verleden grotere relevantie voor het heden. We moeten het verleden in het gezicht kunnen zien, om de toekomst gezamenlijk tegemoet te treden.

Herdenken begint bij herinneren. Wie het verleden vergeet, is gedoemd het te herhalen. Erevelden, hier en op overal elders in de wereld, zijn niet alleen denkmalen maar ook maanmalen. Vermaningen om stil te staan bij het leed van oorlog, de prijs van vrijheid en de kosten van herstel als vrede, recht en vrijheid verloren gaan door zorgeloosheid en verwaarlozing. En dat laatste dreigt als we aan vrede, recht en vrijheid gewend - verwend - raken.

Herdenken heeft evenwel pas een functie als het aanzet tot denken; tot het bedenken dat vrede, recht en vrijheid geen duurzaam stabiele situatie zijn, maar een verworvenheid die voortdurend onderhoud, zorg en waakzaamheid vergt. Tot het bedenken dat wij nabestaanden zijn van slachtoffers en daders. Geweld tussen mensen is niet normaal, maar het is vaak wel de weg van de minste weerstand als men anderen niet kan overtuigen of tot medewerking kan bewegen. Als de weg van regels, recht en overleg traag en omslachtig is en eindeloos schijnt, dan lijkt het vaak aantrekkelijk om resultaat te behalen met wat duwen, trekken en de dwang van voldongen feiten en daden,. Zo worden rechtsverhoudingen tot krachtsverhoudingen, verschillen tot tegenstellingen; zo wordt vertrouwen tot wantrouwen, verdraagzaamheid tot vijandschap en samenwerking tot tweestrijd. En geweld leidt tot meer geweld. Op die wijze zijn we het huis van vrede, recht en verdraagzaamheid dat we nationaal en internationaal gebouwd hebben en waarin we met zijn allen wonen, steeds meer eigenmachtig aan het verbouwen om aan eigen wensen te voldoen.

Herdenken moet niet gericht zijn op het levend houden van het verleden, maar op het waakzaam blijven in het heden en het leefbaar houden van de toekomst. Het gaat om herdenken dat tot gedenken wordt en tot bedenken leidt: het verleden bestendig voor ogen houden om het in het heden tot lering te doen zijn opdat het in de toekomst vrucht draagt. Het verleden herhaalt zich weliswaar misschien niet, maar heden en verleden rijmen te vaak wel.

De oorlogsgravenstichting heeft gemeend om het eigen jubileum in dienst te stellen van een reflectie op ons gemeenschappelijk herdenken opdat het ook naar de toekomst toe levend blijft. Vandaar dat deze bijeenkomst ook slechts het begin vormt van een programma dat het hele komend jaar zal omvatten. Dit wordt vandaag nader uiteengezet.

Dank u

RGF211002 0183
Menu